Het beleidsmemorandum van de uitvoerende kunstenaar (2014)

Op 25 mei 2014 heeft de Belg 479 nieuwe vertegenwoordigers voor 6 verschillende parlementen verkozen. Ook onze muzikanten en acteurs volbrachten hun stemplicht. En ook zij verdienen het om terdege gehoord te worden in de cenakels van de democratie.

Als muzikant of acteur zijn de uitvoerende kunstenaars het gezicht van onze cultuur en spelen ze ontegensprekelijk een belangrijke rol in ieders cultuurbeleving. Desondanks kunnen ze als beroepsgroep niet rekenen op een omvattende benadering, en blijven ze schipperen tussen verschillende statuten en regelgevende kaders. De rechtsonzekerheid die daarmee gepaard gaat, hindert hen dikwijls bij het uitbouwen van een vruchtbare loopbaan.

Graag willen wij de beleidsverantwoordelijken in dit land aanzetten – en daar in de toekomst nadere input voor geven – tot het uitwerken van coherente juridische en cultuurpolitieke visies op de muzieksector en de audiovisuele sector, waarbij zonder schroom over de gemeenschappen heen wordt gedacht en gehandeld en waarbij uiteraard de cruciale Europese en internationale dimensies niet uit het oog worden verloren.

Dit memorandum werd opgesteld door PlayRight, beheersvennootschap van de naburige rechten van de uitvoerende kunstenaars in België, en werd over de taalgrenzen heen afgetoetst bij belangenbehartigers, vakbonden en organisaties die kunstenaars ondersteunen.

Het lijst een aantal aanbevelingen op. Sommige daarvan slaan op het aannemen of aanpassen van een beleidsvisie, andere op het aanpassen van een specifieke wetsbepaling. Iedere aanbeveling heeft een positief effect op de socio-economische positie van onze uitvoerende kunstenaars voor ogen.

Het memorandum hoopt toekomstige beleidsmakers te kunnen gidsen in de ondersteuning van uitvoerende kunstenaars. De vrijheid om te kiezen voor een leven als uitvoerende kunstenaar is er, de mogelijkheden om zich te ontplooien als uitvoerende kunstenaar eveneens. En toch voelen artiesten zich nog steeds beknot in het uitbouwen van een beroepspraktijk. Want zelfs indien ze de hen geboden kansen ten volle benutten, blijkt het steeds moeilijker om een volwaardig inkomen te halen uit hun artistieke activiteiten.

Daarom legt dit memorandum de focus op de inkomstenbronnen van onze uitvoerende kunstenaars. Het is opgesteld rond drie basispijlers:

  • het leveren van prestaties tegen betaling,
  • de naburige rechten van de uitvoerende kunstenaar,
  • een cultuur- en subsidiebeleid dat de focus legt op de tewerkstelling van uitvoerende kunstenaars.

Niet alle wijzigingen zijn de loutere verantwoordelijkheid van de overheden in dit land. Soms is een sectoraal akkoord noodzakelijk vooraleer er kan overgegaan worden tot uitvoeringsmaatregelen die er een verplicht karakter aan geven. De overheid is echter wel verantwoordelijk om in deze situaties op te treden als initiator, als monitor en als moderator, met als opdracht te waken over de aanwezigheid van de stem van de uitvoerende kunstenaars binnen het politieke en sectorale overleg dat hen aanbelangt.

In naam van alle uitvoerende kunstenaars hopen wij van harte dat de aanbevelingen uit dit memorandum hun weg zullen vinden naar het beleid dat de verschillende regeringen in dit land de komende tijd zullen initiëren.

Maar eerst moet duidelijk worden wie kunstenaar is

Nergens in de Belgische wetgeving bestaat een eenduidige definitie van wie kunstenaar is of wat een kunstenaar doet. De verschillende instanties waar hij/zij bij het uitbouwen van een loopbaan mee in contact komt, hanteren elk een eigen invulling. De accenten verschuiven van de aard van de activiteit, over de persoon die de activiteit uitvoert, tot de aard van de vergoeding die met de activiteit wordt gegenereerd. Dit brengt rechtsonzekerheid met zich mee. In alle juridische domeinen (sociale zekerheid, fiscaliteit, werkloosheidsreglementering,…) zouden dezelfde criteria moeten gelden teneinde eindelijk tot een duidelijk en eenvormig kader te komen.

Er dient aldus o.i. werk gemaakt te worden van een uniforme en brede definitie van het begrip kunstenaar (scheppend én uitvoerend) die in alle domeinen door alle instanties die interfereren in diens beroepsleven moet gehanteerd worden. Hierbij moet opnieuw aansluiting worden gezocht met de noties ‘werk’, ‘prestatie’, ‘auteur’ en ‘uitvoerende kunstenaar’ zoals die genoegzaam bepaald zijn en gelden binnen het auteursrecht en de naburige rechten.

Het uitwerken van deze uniforme definitie kan best gebeuren in de schoot van de vernieuwde Commissie Kunstenaars.

De eerste aanbeveling bestaat er daarom in om prioriteit te geven aan het installeren van deze vernieuwde Commissie Kunstenaars én te garanderen dat de uitvoerende kunstenaars hierin op voldoende representatieve wijze worden vertegenwoordigd.

1. Het leveren van prestaties tegen betaling

Het eigenlijke werk van een uitvoerende kunstenaar bestaat uit het leveren van artistieke prestaties. Meer nog dan de werkloze kunstenaar opvangen, moet de overheid zich focussen op de situatie van de werkende kunstenaar. Die heeft het immers steeds moeilijker om een volwaardig inkomen samen te stellen uit zijn vele uiteenlopende korte opdrachten.

De uitvoerende kunstenaar moet voortdurend opboksen tegen het ‘geen budget’-argument en zijn meerwaarde al te vaak afwegen tegen de ‘kans’ die hij als artiest krijgt om een publiek aan te spreken. Het is een tendens die tot gevolg heeft dat de uitvoerende kunstenaar steeds vaker zijn prestaties moet leveren tegen zéér lage tot onbestaande vergoedingen.

Wil een maatschappij over een voldoende grote groep aan professionele cultuurleveranciers beschikken, dan is het haar verantwoordelijkheid er op toe te zien dat daarvoor voldoende middelen van bestaan en een adequate rechtspositie ter beschikking staan, opdat de gegadigden finaal het onzekere bestaan niet inruilen voor de zekerheid van een‘klassieke’, voltijdse job.

  • Minimumvergoedingen voor het leveren van artistieke prestaties (F)

Er moet werk gemaakt worden van de handhaving van minimumvergoedingen voor het leveren van prestaties. Vandaag de dag kunnen veel artistieke prestaties worden gevat onder de barema’s van de CAO’s binnen P.C. 303, 304 én 227. De toepassing van deze CAO’s heeft echter nog geen algemene ingang gevonden. Bovendien zijn ze veelal afhankelijk van de aard van de werkgever. Hierdoor vallen nog teveel prestaties buiten het spectrum van deze broodnodige minima.

Aanbeveling 2: Er moet een sectoroverschrijdende CAO komen, waarbij de focus ligt op de prestatie en de werknemer en niet op de werkgever.

  • De mogelijkheid om sociale rechten op te bouwen (F)

De zoektocht van opdrachtgevers om de artistieke kost te drukken dwingt de professionele kunstenaar nog al te vaak om alternatieve betaalmechanismen te aanvaarden die hem niet de kansen bieden om gepaste sociale rechten op te bouwen met de prestaties die hij/zij levert.

Slechts een klein percentage van de actieve uitvoerende kunstenaars slaagt erin om een stabiel inkomen te verwerven. Het werken met een arbeidsovereenkomst biedt voor kunstenaars in beginsel de beste sociale bescherming, maar de praktijk van de sector waarin hij werkzaam is, maakt het dikwijls onmogelijk om voor elke prestatie een arbeidsovereenkomst te voorzien. Mede hierdoor valt de kunstenaar terug op minder voordelige alternatieve betaalmechanismen, al dan niet als zelfstandige. In het bijzonder vermelden we hier het gebruik van de Kleine Vergoedingsregeling (KVR) in gevallen waarvoor deze niet bedoeld noch toegelaten is.

Aanbeveling 3: Het gebruik van instrumenten die gericht zijn op het vergoeden van prestaties van amateurs in situaties waar de prestatie wordt geleverd door beroepskunstenaars, moet ingedijkt worden.

  • Onkosten eigen aan artistieke prestaties (F)

De prestaties van uitvoerende kunstenaars brengen veelal kleine productionele kosten met zich mee. Deze vallen ten laste van de kunstenaar-werknemer. Indien ze echter terugbetaald worden door de werkgever, worden ze automatisch beschouwd als loon en worden er RSZ-bijdragen op geheven.

De kunstenaar kan een vrijstelling bekomen indien hij kan aantonen dat deze uitgaven kosten betreffen die overeenkomstig het KB van 28 november 1969 ten aste van de werkgever vallen. Hij moet dit echter doen voor elke kleine kost – een administratieve last die zich herhaalt bij elk afzonderlijk kortlopend contract

Aanbeveling 4: In de onkostentabel die de RSZ hanteert moet een vrijstellingsforfait worden opgenomen voor onkosten eigen aan artistieke prestaties.

  • Herziening uitbetaling via de Sociale Bureaus voor Kunstenaars (F/R)

Een overeenkomst via een Sociaal Bureau voor Kunstenaars (SBK) biedt een kunstenaar zonder arbeidsovereenkomst met zijn opdrachtgever de kans om betaald te worden als werknemer. Het systeem biedt een oplossing voor de vele situaties waarin opdrachtgevers niet als werkgever in de zin van de wet op de arbeidsovereenkomsten optreden en de uitvoerende kunstenaar niet over het statuut van zelfstandige beschikt.

Door de vertaling van een factuurbedrag – dat de SBK aan de opdrachtgever bezorgt– naar een uitbetaling als werknemer, vallen alle kosten (van werknemer én werkgever) echter ten laste van de uitvoerende kunstenaar, waaronder de beheerskosten aangerekend door het SBK. De uitvoerende kunstenaar ontvangt van het factuurbedrag minder dan 35% als nettoloon.

Aanbeveling 5: De uitbetaling via een Sociaal Bureau voor Kunstenaars (SBK) moet herzien worden met als doelstelling het netto-aandeel van en de sociale bijdrage door de uitvoerende kunstenaar te maximaliseren.

  • Ook uitvoerende kunstenaars kunnen werkloos zijn (F/R)

De werkelijkheid is er een van verminderde cultuur- en productiebudgetten. En terwijl de grote instellingen en cultuurleveranciers zich hervormen om te kunnen blijven voortbestaan, wordt de uitvoerende kunstenaar geconfronteerd met grotere periodes van werkloosheid en verlaagde vergoedingen die niet volstaan om deze periodes te overbruggen.

Binnen de werkloosheid wordt de specifieke situatie van onze kunstenaars gehonoreerd. Via een reeks gunstmaatregelen tracht men sinds 2003 tegemoet te komen aan hun bijzondere positie. Een systeem waar de Belgische kunstensector in beginsel alleen maar dankbaar voor kan zijn.

Het pakket aan maatregelen dat doorgaans met de notie kunstenaarsstatuut wordt aangeduid, blijkt echter niet steeds even transparant voor alle betrokken partijen en kende enkele discriminaties in de uitwerking (zoals de uitsluiting van de scheppende kunstenaars). De recente aanpassingen aan het kunstenaarsstatuut hebben met de juiste doelstellingen voor ogen deze oude discriminaties weggewerkt. De onduidelijkheid nam echter op bepaalde punten toe.

Zeker inzake het aangeven van inkomsten en de berekening van niet-vergoedbare dagen heerst er onrust en verwarring. Zo worden taaklonen verrekend tot niet vergoedbare dagen met 86,64€ als bruto-refertebedrag. Dit bedrag ligt echter ver beneden de minima die worden voorgeschreven door de CAO’s die gelden in de sector. Het gevolg is dat uitvoerende kunstenaars die zich op regelmatige basis via een taakloon laten uitbetalen het met een onredelijk aantal dagen in de werkloosheid zonder uitkering moeten stellen. Het feit dat de lonen ingevolge een arbeidsovereenkomst niet op gelijkaardige wijze in rekening worden genomen voor het berekenen van de niet-vergoedbare dagen, maakt een discriminatie uit.

Ook in dit verband: er worden nieuwe bevoegdheden toegekend aan een uitgebreide Commissie Kunstenaars. De overheid moet echter dringend werk maken van het activeren van deze vernieuwde commissie en hierin een plaats garanderen voor een representatieve vertegenwoordiger van de uitvoerende kunstenaars.

Daarenboven moet de overheid binnen haar diensten specifieke opleidingen voorzien voor wie instaat voor de uitvoering van de regelgeving met betrekking tot uitvoerende kunstenaars en auteurs. Op deze manier kan worden gegarandeerd dat de toepasselijke regels in heel het land op uniforme wijze worden toegepast.

Aanbeveling 6: de Commissie Kunstenaars moet dringend worden geactiveerd, er dient een herziening te komen van de berekening van niet-vergoedbare dagen en een specifieke opleiding van de diensten die instaan voor de uitvoering van de regelgeving met betrekking tot uitvoerende kunstenaars is aan de orde.

  • Baremieke vergoeding (F)

De vergoedingen van uitvoerende kunstenaars wier prestaties worden vastgelegd vallen doorgaans uiteen in een deel vergoeding voor de prestaties an sich en een deel vergoeding voor de verlening van de naburige rechten op die prestaties. Over de verhouding waarin dit kan en mag gebeuren, bestaat echter onzekerheid.

Vooreerst zou hier voor opdrachtgevers/producenten een verplichting moet gelden om baremieke vergoedingen (onderhandeld binnen de sector of geldend op grond van eerlijke beroepsgebruiken) te respecteren. Op vandaag bestaan die, maar in beginsel enkel voor maandcontracten. En dus niet voor bv. sessies van studiomuzikanten en draaidagen van acteurs. Door de toepassing van dergelijke barema’s uit te breiden, zou nog beter worden tegemoetgekomen aan een zwaarwegende bekommernis van de wetgever, te weten ondersteuning van de zwakste partij aan de onderhandelingstafel.

Aanbeveling 7: Baremieke vergoedingen, onderhandeld binnen de sector op grond van eerlijke beroepsgebruiken, moeten voluit ingang te vinden; voor wat betreft de verhouding tussen het aandeel vergoeding voor prestaties en het aandeel vergoeding voor verlening van rechten moet een standaard worden uitgewerkt.

2. De naburige rechten van de uitvoerende kunstenaar

Prestaties van uitvoerende kunstenaars doen rechten ontstaan wanneer ze worden vastgelegd en dergelijke vastlegging wordt geëxploiteerd. Het gaat hier over de naburige rechten, die worden gereguleerd door de wet op het auteursrecht.

  • Roerende inkomsten (F/R)

Sinds de wet van 16 juli 2008 staat onomstotelijk vast dat inkomsten uit naburige rechten als roerende inkomsten moeten worden aanzien. Nochtans worden de consequenties hiervan op fiscaal en sociaal-rechtelijk vlak nog steeds niet volledig doorgetrokken, of blijven ze op zijn minst in het vage.

Naburige rechten geïnd door zelfstandige kunstenaars worden door de RSVZ nog steeds aanzien als onderworpen aan sociale bijdragen. Dit in tegenstelling tot de inkomsten uit auteursrechten, die door het KB inzake het sociaal statuut voor de zelfstandige expliciet worden vrijgesteld. Dit is uiteraard onzinnig en komt o.i. neer op een schending van het gelijkheidsbeginsel én van de wetgeving op het vlak van auteursrecht en naburige rechten.

Ook binnen de werkloosheid wordt het roerende karakter van de inkomsten uit naburige rechten onvoldoende gerespecteerd en worden ze vanaf een bepaalde drempel beschouwd als beroepsinkomsten die een verlaging van de uitkering rechtvaardigen.

Aanbeveling 8: Een eenduidige toepassing van het roerende karakter van deinkomsten uit naburige rechten door alle administraties (fiscus, RSZ, RSVZ, RVA) in alle beleidsdomeinen.

Recent werd een herziening van de Belgische auteurswet goedgekeurd. Deze herziening moet leiden tot een versteviging van de juridische positie van de uitvoerende kunstenaars en auteurs. Daarbij werd het toezicht op de beheersvennootschappen nog uitgebreid, op een wijze die rechthebbenden en gebruikers alleen maar meer vertrouwen kan inboezemen.

Het succes van deze wijzigingen en de vertaling ervan in een stijging van de inkomsten voor uitvoerende kunstenaars, zal echter afhangen van de praktische modaliteiten die zullen gelden bij de toepassing ervan.

  • De billijke vergoeding (F)

De herziening voorziet in een uitbreiding van het toepassingsgebied van de billijke vergoeding. Voor uitvoerende kunstenaars is dit een bijzonder belangrijke inkomstenbron. De tarieven die worden gehanteerd ten aanzien van de gebruikers worden van overheidswege opgelegd.

Aanbeveling 9: Er dient over gewaakt te worden dat nieuwe tariferingen voor gebruik dat eerder niet onder de billijke vergoeding viel, niet worden gecompenseerd met een daling of bevriezing van de bestaande tarieven.

  • Billijke vergoeding voor digitale exploitaties (E/F)

Europa is niet blind voor het nieuwe digitale landschap en de vele nieuwe methoden om creatieve content tot bij de consument te krijgen. Het erkent dat de positie van rechthebbenden onder druk staat van steeds veranderende technologische mogelijkheden en heeft al aangegeven dat er werk moet worden gemaakt van een algemeen geldende billijke vergoeding voor de digitale exploitatie van beschermde prestaties.

Aanbeveling 10: De overheid moet de realisatie van een recht op billijke vergoeding voor digitale exploitaties actief ondersteunen; dergelijke billijke vergoeding moet aan de uitvoerende kunstenaar toekomen via zijn collectieve beheersvennootschap.

  • De vergoeding voor thuiskopie (F)

Inzake de vergoeding voor thuiskopie werd de groep van rechthebbenden uitgebreid met de auteurs en uitgevers van werken van letterkunde en fotografische werken. De uitbreiding tot deze nieuwe categorieën rechthebbenden is terecht. Ze veronderstelt dat er spoedig werk wordt gemaakt van een vernieuwde en correcte verdeelsleutel tussen de diverse rechthebbenden onderling. Dit is in de praktijk slechts mogelijk mits een verhoging van de tarieven opgenomen in het KB van 18 oktober 2013. Een behoud van de bestaande tarieven zou immers betekenen dat het aandeel van de andere rechthebbenden zonder enige grond zou dalen. Ook dient dit KB aangepast te worden om van toepassing te zijn op de apparaten en dragers die specifiek zijn voorde werken van de nieuwe rechthebbenden.

Aanbeveling 11: Een verhoging van de tarieven van de vergoeding voor thuiskopie moet toelaten om de nieuwe rechthebbenden op adequate wijze te vergoeden.

  • Vergoeding thuiskopie voor online diensten (E/F)

De technologische evolutie heeft het gebruik van blanco CD’s en DVD om kopieën van aangekochte muziekwerken en -opnamen op te slaan verschoven van deze dragers naar online diensten die opslagruimte en synchronisatie van bibliotheken aanbieden. Om het gebruik van deze diensten onder de toepassing van de vergoeding voor thuiskopie te laten vallen is het echter noodzakelijk om het artikel 55 van de auteurswet (Art. XI.229 WER) aan te passen door het toevoegen van een categorie “diensten” aan de reeds bestaande dragers en apparaten. Dit wordt ook zo aangegeven in het Castex-rapport dat recent door het Europees Parlement werd aangenomen.

Aanbeveling 12: De vergoeding voor thuiskopie moet worden uitgebreid naar diensten die gebruikers in de mogelijkheid stellen of faciliteren een thuiskopie aan te maken.

  • Vergoeding voor doorgifte via de kabel (F)

De herziening van de auteurswet brengt verder ook mee dat uitvoerende kunstenaars voortaan beschikken over een onoverdraagbaar recht op vergoeding voor de doorgifte via de kabel van hun prestaties. Dit moet hen verzekeren van een aandeel in het eventuele succes van het werk.

In de toepassing van deze nieuwe regel moet de overheid erover waken dat uitvoerende kunstenaars dit recht kunnen laten gelden op de doorgifte van al hun prestaties en niet enkel op de doorgifte van prestaties die na inwerkingtreding van de wet worden geleverd.

Aanbeveling 13: Het moet duidelijk zijn dat het recht op vergoeding voor doorgifte via de kabel onverkort geldt vanaf de inwerkingtreding van de nieuwe wet op het auteursrecht en de naburige rechten.

  • Informatieplicht van de gebruikers (F)

Voor een aantal van de naburige rechten waarover een uitvoerende kunstenaar beschikt, is het beheer door een collectieve beheersvennootschap bij wet verplicht. Het vlot verloop van dergelijk beheer is afhankelijk van de beschikbare informatie over het gebruik van de prestaties van de rechthebbenden. De herziening van de auteurswet heeft hier rekening mee gehouden en daarom werd – in de lijn van de zopas goedgekeurde Europese Richtlijn met betrekking tot het collectief beheer van rechten – een wettelijke verplichting ingevoerd voor gebruikers tot verstrekking van die informatie aan de beheersvennootschappen.

Aanbeveling 14: De informatieplicht van de gebruikers dient te worden geconcretiseerd in samenspraak met alle betrokkenen.

  • Art. 58 § 2 van de wet op de auteursrechten (F)

Artikel 58 §2 van de wet op het auteursrecht en de naburige rechten (Art. XI.234 §2 WER) laat de gemeenschappen toe om dertig procent van de opbrengsten van de vergoeding voor thuiskopie af te romen en te besteden aan de ‘schepping van werken’. Het betreft hier echter gelden die voor uitvoerende kunstenaars een directe inkomst betekenen, en dit in verhouding tot de effectieve exploitatie van de werken die zij hebben uitgevoerd.

De collectieve beheersvennootschappen die deze rechten uitkeren, hebben veelal zelf een performante sociaal, culturele en educatieve werking die zich met ingehouden gelden richt op de belangen van de specifieke doelgroep waar deze gelden aan toekomen, een praktijk die door de recente Europese richtlijn inzake collectief beheer wordt erkend. Een bijkomende inhouding die zich enkel richt op de schepping van nieuwe werken zou enkel maar resulteren in een daling van de inkomsten van onze uitvoerende kunstenaars.

Aanbeveling 15: Schrapping van art 58 §2 van de wet op het auteursrecht (Art.XI.234 §2 WER)

  • Inschrijven van naburige rechten in het Vlaams Mediadecreet (R)

Een versteviging van de rechten van uitvoerende kunstenaars door de federale wetgever, zal sneller de gewenste resultaten opleveren indien de gebruikers van hun prestaties ook door de regionale bepalingen gehouden worden tot het respecteren van deze rechten.

Het Vlaamse Mediadecreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie bespreekt zeer uitvoerig de verplichtingen van omroepen en televisiedistributeurs. Maar, ondanks de bijzonder grote plaats die auteursrechten en naburige rechten innemen in hun dagdagelijkse werking, spreekt het Mediadecreet zich op geen enkelmoment hierover uit. Dit in tegenstelling tot gelijkaardige mediawetgeving in onze buurlanden.

Een heel goed voorbeeld van hoe je deze materie in een Mediadecreet kan integreren vindt men nog dichter bij huis, in Wallonië. Het SMA-decreet van de Franstalige Gemeenschap dwingt alle omroepen en televisiedistributeurs er immers toe op ieder moment het bewijs te kunnen leveren dat ze de nodige overeenkomsten hebben gesloten met rechthebbenden en hun beheersvennootschappen (art. 35). Daarenboven worden ze ertoe gehouden om in hun financiële planning rekening te houden met de kosten die gepaard gaan met het voldoen van hun verplichtingen ten aanzien van rechthebbenden (art.38) en verkrijgen alle rechthebbenden een plaats binnen de beoordelingscommissies die onder meer beslissen over wijze waarop de verplichte bijdrage van distributeurs aan de stimulering van de lokale productie wordt besteed (art 41). De uitvoerende kunstenaar wordt hierbij als aparte categorie met een eigen vertegenwoordiging vermeld.

Aanbeveling 16: Het nakomen van auteurs- en naburigrechtelijke verplichtingen dient te worden opgenomen in het Vlaamse Mediadecreet en de uitvoerende kunstenaar dient – net als alle andere rechthebbenden – een stem te verkrijgen binnen de beoordelingscommissie in het kader van de stimuleringsregelingen voor de audiovisuele sector.

3. Een cultuur- en subsidiebeleid dat de focus legt op de tewerkstelling van uitvoerende kunstenaars

De overheid zou via haar cultuur- en subsidiebeleid mee de werkgelegenheid en de inkomsten van de uitvoerende kunstenaar moeten aansturen. De focus van het cultuurbeleid in Vlaanderen en Wallonië ligt echter op de ondersteuning van de culturele bovenbouw. De aanzienlijke bedragen waarmee culturele spelers worden ondersteund, zijn echter niet gekoppeld aan een beleid inzake tewerkstelling van kunstenaars.

Aanbeveling 17: Een cultuurbeleid die naam waardig dient een maximale tewerkstelling en een betere vergoeding van kunstenaars voorop te stellen.

  • De positie van de uitvoerende kunstenaar binnen een werking of een project (R)

Het veralgemenen van een regime van minimumvergoedingen voor het leveren van prestaties lijkt evident voor wat betreft de tewerkstelling van uitvoerende kunstenaars binnen door de overheid gesubsidieerde instellingen. In beide gemeenschappen zijn organisaties en instellingen de eerste begunstigden van subsidies. Individuele kunstenaars zijn dat slechts onrechtstreeks of helemaal niet.

Aanbeveling 18: De financiering van culturele spelers met gemeenschapsgelden moet worden gekoppeld aan verwachtingen en resultaten op vlak van de tewerkstelling van (uitvoerende) kunstenaars.

  • De vertegenwoordiging van de uitvoerende kunstenaar (F/R)

Aan creatievelingen in het algemeen, en uitvoerende kunstenaars in het bijzonder,worden van overheidswege geen impulsen verstrekt om zich zelfwerkzaam te organiseren, op te komen voor hun belangen en het beleid rechtstreeks te beïnvloeden. Ook hier geldt dat alle middelen tot organisatie en werking naar de culturele bovenbouw (culturele centra, kunstenorganisaties, podia, …) gaan, geen naar de kunstenaars zelf.

De overheid kan mee tot een gezonde cultuursector bijdragen door organisaties van kunstenaars in hun werking te ondersteunen en de vertegenwoordiging van de uitvoerende kunstenaar binnen beslissing- en beoordelingsorganen door een voor hen representatieve organisatie te verzekeren.

Aanbeveling 19: Belangenbehartiging van uitvoerende kunstenaars moet gefaciliteerd worden teneinde een optimale vertolking van de stem van de uitvoerende kunstenaar in alle geledingen van het beleid te garanderen.

  • Opleiding van de uitvoerende kunstenaar (R)

De kunsteducatieve instellingen in dit land leveren goed werk op vlak van de artistieke scholing van onze kunstenaars. Zeker wanneer deze scholing zich situeert op het niveau van hogescholen en beroepsopleidingen, moet de vorming echter breder gaan dan het louter artistieke. Jonge kunstenaars die zich inschrijven in dergelijk opleidingstraject geven immers blijk van hun streven om met hun artistieke praktijk een loopbaan uit te bouwen. De opleidingen moeten zich daarom in doorgedreven mate toespitsen op het vormen van de kunstenaars in het zakelijke en juridische domein, evenwel zonder dat de kunstenaar daarom als louter ondernemer moet worden weggezet.

Een bijzonder sensibiliseren op het vlak van naburige rechten en andere intellectuele eigendomsrechten dringt zich op. Artistieke prestaties en de naburige rechten die zij vertegenwoordigen dwingen contracterende partijen – niettegenstaande de soms korte contractperiodes – vaak tot een langdurige samenwerking. Ook aan de zijde van de opdrachtgevers is een dergelijke vorming wenselijk. Een goed begrip door beide partijen van de reikwijdte en de gevolgen van contractuele bepalingen is absoluut noodzakelijk.

Zo zien we, bijvoorbeeld, nog al te veel het foutieve gebruik van de Kleine Vergoedingsregeling (KVR) om de overdracht van auteursrechten en/of naburige rechten te regelen. Dit is een niet toegelaten praktijk, niet in het minst omdat een KVR geen contract is dat tegemoetkomt aan de vereisten gesteld door de auteurswet aan dergelijke overdracht

Aanbeveling 20: Nog meer inzetten op het meegeven, doorheen de artistieke vorming, van vaardigheden op het vlak van de zakelijke en juridische aspecten van de beroepspraktijk.

  • Tussenpersonen en beleidsinstrumenten (R)

Ook de opleiding van managers, agenten en andere tussenpersonen die de noodwendigheden van de kunstenaars kennen, zou de overheid ter harte moeten nemen. Zij zijn mede nodig voor de optimalisering van een beleid dat noodzakelijkerwijs gericht moet zijn op internationalisering, geschoeid op professionele leest en berustend op doordachte selectiemechanismen. Op vandaag stellen we in dat kader alleszins vast dat de bestaande export- en financieringsinstrumenten nog veel te weinig afgestemd zijn op de noden en de realiteiten van de sector(en).

Aanbeveling 21: Werk maken van een professioneel, gedurfd en omvattend beleid gericht op internationale exploitatie van de prestaties van onze uitvoerende kunstenaars – een noodzaak voor een land met slechts een klein eigen afzetgebied.

Het moge duidelijk zijn dat op het brede activiteitenterrein van de uitvoerende kunstenaars in dit land, nog best een aantal werven voltooiing behoeven. Met dit memorandum hopen we de beleidsmakers te doordringen van de noodzaak om daar ernstig werk van te maken en dringen we aan op het openen van de dialoog.

PlayRight stelde dit memorandum op in het belang van alle uitvoerende kunstenaars. Alleen wanneer ook diens belangen in rekening worden genomen, kan het beste beleid op dit terrein tot stand komen. En PlayRight kan hierbij een actieve en ondersteunende rol spelen. De krachten die op de diverse bestuursniveaus de dienst uitmaken, kunnen dan ook rekenen op de constructieve input en samenwerking van de auteurs van dit memorandum. Onze ervaring en knowhow inzake de aangekaarte thema’s, onze bekendheid met de betrokken beroepsgroep en de complexiteit van het werkterrein en onze representativiteit strekken daarbij, naar wij menen en hopen, tot aanbeveling.

Wij zullen dan ook steeds positief reageren op uw vraag tot nader overleg.

sluiten

Inloggen Lid worden